Stinzen, states en molens
Jeppemastate en haar bewoners
- Details
- Gepubliceerd: dinsdag 09 mei 2023
- Hits: 472
INLEIDING
Ooit stond er een voorname state met een groot park in Westernijtsjerk bij Marrum: Jeppemastate. Eerst was het een stins, later is het uitgebouwd tot groot adellijk woonhuis. Westernijtsjerk en Marrum hebben minstens een zevental stinzen gekend, waarvan na de Middeleeuwen alleen Jeppemastate en Pongastate overbleven als adellijke states.
Jeppemastate stond vlakbij het kerkje van Westernijtsjerk. De stichting van deze kerk werd waarschijnlijk begunstigd door de bewoners van het Jeppemagoed, want de kerk staat in de zuidelijke hoek van het terrein, waar in de Middeleeuwen de familie Jeppema haar woonstee had. Volgens de overlevering wilde de familie Jeppema na onenigheid met de familie Ponga uit Marrum geen voet meer in de Marrumer kerk zetten. Daarom lieten ze op eigen terrein een nieuwe kerk bouwen. Waarschijnlijk is dat een fabeltje, want een kerk stichten ging niet zomaar. Als het waar zou zijn, dan moet dit geschil wel in de beginperiode van de Marrumer kerk opgekomen zijn, want de kerk van Marrum is niet zoveel eerder gesticht dan die van Westernijtsjerk.
De huidige kerk wordt als vroeg 13e-eeuws aangemerkt, maar voor 1200 werd Westernijtsjerk al een zelfstandige parochie met een kerk.[1] Dat betekent dat er toen al een woonstee moet zijn geweest van een familie met aanzienlijk bezit, wat voor een dergelijke kerkstichting nodig was.
JEPPEMA, HET HUIS VAN JEPPE
De naam Jeppema is afgeleid van een bewoner met de naam Jeppe of Jeppa. Van de eerste bewoners van de Jeppemastins is niets bekend. Uit 1431 dateert de eerste betrouwbare vermelding: in een oud-Friese oorkonde, opgemaakt door heer Willam, pastoor te ‘Nyatzerka’, staat dat Kempa Jeppama turf voor de kerk betaald heeft. Daaruit blijkt de nauwe relatie tussen de bewoners van Jeppema en de kerk, die eeuwenlang heeft bestaan.
In 1437 bewoonde Jeppe Jeppama de Jeppemastins. Hij was getrouwd met Frouck Helbada uit Ferwerd en had een zoon, die eveneens Jeppe heette, en een dochter, Ansck. Na het overlijden van Jeppe hertrouwde Frouck Helbada met Ernst Unema uit Blija, met wie zij op Jeppemastate woonde.
Jeppe Jeppama de jonge was de volgende eigenaar van Jeppemastate. Hij was getrouwd met Luts Feitsma uit Hallum. Ze hadden geen kinderen,
zodat hij de laatste Jeppema was. Over Jeppe Jeppema de jonge is bekend dat hij in 1481 met onder meer zijn zwager Syds Botnia vocht tegen de Leeuwarder Vetkopers. In 1483 bepaalde hij in zijn testament dat zijn halfbroer Feye Unema Jeppemastate zou erven. Deze ging zich Feye Jeppema noemen. Na het overlijden van Feye in 1496 ging Jeppemastate over op diens zoon Sipt. Bij de renovatie van het kerkinterieur in 2016 kwam een bijzondere grafzerk tevoorschijn met de namen van vader en zoon Feye en Sipt Unema alias Jeppema.
OP DE GRAFZERK VAN FEYE EN SIPT JEPPEMA STAAT: IN ’T JAAR ONS HEREN JUNI 1400 ZES EN NEGENTIG STIERF FEYA JEPPAMA. IN ’T JAAR 1500 EN NEGEN OP SINT ANTHONISAVOND [=17 JANUARI] STIERF SYPT JEPAMA ÉÉN PATER NOSTER [= ONZE VADER].[2]
HET WAPEN OP DE ZERK IS HET GOSLINGAWAPEN, MET LINKSBOVEN EEN HALVE ADELAAR, RECHTSBOVEN EEN STER, RECHTSONDER EEN WASSENAAR (MAAN) EN LINKSONDER LELIES. ER IS GEEN LOGISCHE VERKLARING WAAROM HET GOSLINGAWAPEN IS AFGEBEELD, MAAR ONGETWIJFELD LIGT ER EEN FAMILIERELATIE AAN TEN GRONDSLAG.
Foto: Romke Hoekstra
Dat Jeppe Jeppema de jonge in zijn testament had bepaald dat zijn halfbroer Feye Unema Jeppemastate zou erven, was Tjalling Botnia, een zoon van de zuster van Jeppe Jeppema en de eerdergenoemde Syds Botnia, niet naar de zin. Het kwam zelfs tot een rechtszaak van Sipt, de zoon van Feye, tegen Tjalling Botnia. Een kopie van het testament is dankzij de rechtszaak bewaard gebleven. Het zal dankzij de duidelijke bepalingen in dit testament zijn dat Tjalling Botnia aan het kortste eind trok.
HET FAMILIEDRAMA VAN HANS VAN ROORDA
Het testament levert een schat aan informatie op. Zo bepaalde Jeppe dat hij begraven wilde worden bij klooster Foswerd, waarvoor het klooster geld en land kreeg. De abt moest een blauwe steen kopen voor op zijn graf. Zoals destijds gebruikelijk kregen ook diverse andere geestelijken, kloosters en kerken geld of goederen, uiteraard ook pastoor Willem van (Wester-)Nijkerk. Zijn beste hengst met toebehoren liet Jeppe na aan pastoor Jarich te Marssum. Jeppe bezat diverse boerderijen en grond die in een lijn in de richting van Wanswerd via Westernijtsjerk tot achter de zeedijk gelegen was.
Na enkele overgangen in de familie werd Jeppemastate eigendom van Rixt van Gerbranda en haar man, de invloedrijke Hans van Roorda, die op Sassingastate in Hennaard woonden. Zij verhuurden Jeppemastate. Hans van Roorda bleef in 1580, na de Reformatie, het rooms-katholieke geloof trouw en verbleef daarom jarenlang in ballingschap in Emden. Daar kwam zijn vrouw te overlijden en ook drie van hun kinderen, waarschijnlijk aan de pest. Daarna stierf ook nog de studerende en veelbelovende zoon Johannes. Alleen zoon Ruurd overleefde en hoewel Hans weinig vertrouwen in deze zoon had vanwege diens ‘obstinaetheijt’, benoemde hij hem toch als erfgenaam ‘ter respecte van mijn Salighe Lieve huijsvrou, zijn Lieve moeder’. Hans van Roorda stierf in 1595 of kort daarna. Ruurd van Roorda bleef Jeppemastate verhuren. De Reformatie betekende het einde van de zelfstandigheid van de parochie van Westernijtsjerk: deze werd samengevoegd met die van Marrum.
DE KOMST VAN DE FAMILIE GROVESTINS
Nadat Jeppemastate lange tijd niet door de eigenaren zelf bewoond was geweest, veranderde dat rond 1640. Toen kwamen Frederik Sirtema van Grovestins en zijn vrouw Rixt van Roorda, de dochter van Ruurd, op Jeppemastate wonen en dat was het begin van een bloeiperiode. De familie bouwde haar bezit, en daarmee haar invloed, gestaag uit en Jeppemastate werd verbouwd en uitgebreid tot een aanzienlijk landgoed met omvangrijke tuinen. Uit 1664 dateert de volgende omschrijving van Westernijtsjerk: ‘Een klein dorpje waar de pronk en cieraad is d’adelijke state Jeppema d’eenigste in dit dorp met vraije graften en schone reguliere plantagie van hovingen zingels en alleeën, wordende nog dagelijks verbeterd en vergroot.’
Frederik van Grovestins was ontvanger-generaal (hoofd van de belastinginning) van Friesland. Het enige kind van hem en Rixt van Roorda, Binnert, werd in 1641 in Westernijtsjerk gedoopt. Rixt overleed waarschijnlijk kort daarna.
Zoon Binnert, voluit Binnert Heringa van Grovestins genoemd, trouwde in 1667 met Titia van Burmania. Binnert bekleedde belangrijke functies: hij was eerst lid van de Staten-Generaal en later raadsheer bij het Hof van Friesland. Daarna was hij lid van de Staten van Friesland en grietman van Ferwerderadeel van 1679 tot zijn overlijden in 1697. Binnert en Titia schonken een zilveren avondmaalsbeker aan de kerk van Westernijtsjerk. Het echtpaar kreeg maar liefst dertien kinderen, van wie zeven al jong overleden. Opmerkelijk is dat geen van de kinderen zou trouwen en zelf kinderen kreeg, zodat die derde generatie de laatste generatie zou zijn van de familie Grovestins op Jeppemastate.
BINNERT HERINGA VAN GROVESTINS (1641 - 1697) EN TITIA VAN BURMANIA (1647 - 1685)
DOOR JOHANNES MIJTENS - 1665
Foto's: Fries Museum
GROVESTINS
Tijdens de bezitsperiode van de Grovestinzen namen hun bezittingen enorm in omvang toe. In 1638 ging het alleen om de boerderij genaamd Jeppemastate en nog 1/3 deel van een boerderij van 36 pondemaat. In 1700 waren de erven van Binnert Heringa van Grovestins eigenaar van meer dan 300 hectare grond in Ferwerderadeel en het noorden van Leeuwarderadeel.
Tot het bezit behoorden veel stemgerechtigde boerderijen en huizen (hornlegers). Het stemrecht was gekoppeld aan de eigendom van deze onroerende goederen, waardoor de familie bij lokale verkiezingen veel stemmen en dus veel invloed had. De uitbouw van het bezit ging ook onder de volgende generatie door. Op naam van Frederik van Grovestins, kleinzoon van de eerdergenoemde naamgenoot, en zijn zusters stonden in 1728 ook eigendommen in het Friese merengebied. In Westernijtsjerk bezat hij de meerderheid van de stemmen. De boerderijen Schroorsma, Reinalda, Saskera en bij Itsmaburen aan de Marrumervaart en daarnaast nog kleinere stemgerechtigde percelen waren in handen van de familie Grovestins. Veel bezittingen die na het overlijden van Jeppe Jeppema omstreeks 1483 verdeeld waren geraakt, waren daarmee weer eigendom van de bewoner van Jeppemastate.
JEPPEMASTATE DOOR JACOB STELLINGWERF. In 1722 maakte J. Stellingwerf een tekening van Jeppema-state, toen eigendom van Frederik van Grovestins.
Het linkerdeel van de state, met een trapgevel, is het oudste en lijkt uit de 16de eeuw te dateren en zou de resten van een oudere, onderkelderde stins kunnen bevatten. De eenvoudige deur doet denken aan een stinskelder-toegang. Het deel rechts daarvan lijkt er daarna bijgebouwd en het deel geheel rechts lijkt de jongste aanbouw te zijn[3]
FREDERIK VAN GROVESTINS, DE MILITAIR
Frederik van Grovestins (1669-1730), zoon van Binnert Heringa van Grovestins en Titia van Burmania, genoot in zijn tijd grote roem als militair. Hij ging al op 14-jarige leeftijd in het leger. Na het overlijden van zijn vader volgde hij deze echter op als grietman, welke functie hij tot 1701 uitoefende. Daarna keerde hij terug in het leger. Volgens historische bronnen was Frederik een dapper krijgsman, maar ook een goede krijgskundige door zijn inzicht hoe de cavalerie beter gebruik kon maken van zijn geweren. Dit liet hij zien tijdens diverse ruitergevechten tegen de Fransen. Frederik van Grovestins nam onder andere deel aan de slag bij Malplaquet in 1709 in het gevolg van de jonge prins Johan Willem Friso van Nassau-Dietz.
Foto links: GOUDEN BEKER DIE FREDERIK VAN GROVESTINS VAN DE STATEN-GENERAAL KREEG NA ZIJN OVERWINNING IN DE SLAG BIJ MALPLAQUET. BRON: HET PRESENT VAN STAAT - GEORGE SANDERS
Zijn ‘finest hour’ beleefde Frederik in 1712, toen onder zijn aanvoering een vergeldingstocht door Noord-Frankrijk plaats vond. Reden voor de veldtocht was dat een aantal bisdommen daar in gebreke bleef om bepaalde geldbedragen (‘oorlogsschattingen’) aan de Nederlanden te betalen. Frederik trok met 1800 man door de Champagnestreek, waarbij hij het platteland en steden als Metz, Toul en Verdun plunderde. Steden en dorpen die weigerden te betalen werden in brand gestoken. Het was een van de spectaculairste militaire operaties van de achttiende eeuw, die een enorme schrik veroorzaakte in Noord-Frankrijk tot aan het hof van de Zonnekoning koning Lodewijk XIV in Versailles toe. Tijdens een korte onderbreking van de veldtocht heeft Van Grovestins persoonlijk van de gelegenheid gebruik gemaakt om zijn opwachting te maken bij de te Dietz op slot Oranienstein verblijvende Maria Louise, regentes van Friesland, bekend als Marijke Muoi.
De nasleep van de veldtocht was minder heroïsch: toen Frederik met zijn troepen was teruggekeerd in de stad Bouchain kwam een Franse strijdmacht later dat jaar verhaal halen en dwong hem tot overgave. Frederik werd krijgsgevangen gemaakt en kwam pas jaren later weer vrij.
Ook Frederiks drie broers Duco Edzard, Gerold en Binnert waren militair; de laatste is ook grietman van Ferwerderadeel geweest. Frederik bracht het in 1712 tot generaal-majoor. Hij was niet getrouwd en overleed in 1730 op Jeppemastate op 62-jarige leeftijd. Van zijn familie overleefden alleen zijn zusters Richiarda en Eduarda Lucia hem. In zijn testament had Frederik bepaald dat de onroerende zaken, behalve die in Marrum en Westernijtsjerk overging naar verre Grovestins-familie.
FREULE EDUARDA LUCIA VAN GROVESTINS
De ongehuwde Eduarda Lucia van Grovestins (1680-1764) zou haar broers en zusters vele jarenoverleven en was de laatste bewoonster van Jeppemastate. Over freule Eduarda is maar weinig bekend. Bij het boelgoed, dat na haar overlijden werd gehouden, werden er onder meer koeien, een koets, tuingereedschappen en meubilair geveild. Ook kwamen er vier windhonden onder de hamer, ‘waaronder twee van ’t eerste veld, Patrijsevink en Pudsa’. Bij haar overlijden bezat de freule naast Jeppemastate ook enkele huizen en boerderijen onder Westernijtsjerk en Marrum.
Met het overlijden van de freule Eduarda Lucia van Grovestins in 1764 kwam een einde aan een periode van meer dan 300 jaar, waarin Jeppema telkens door vererving, of althans binnen de familie, was overgegaan. Vaak was dat via de vrouwelijke lijn.
SLOOP VAN DE HERENHUIZINGE
Na het overlijden van Eduarda werd de ‘heerlijke buitenplaats Jepmastate voorzien met 13 kamers’ geveild en in 1766 nogmaals. De koper was toen Epeus Wielinga, raadsheer bij het Hof van Friesland. Jeppemastate werd in de hypotheekboeken omschreven als: 'grote herenhuizinge bestaande in een voorhuis, gang en galerij, een royale zaal met nog vijf andere benedenkamers, merendeels behangen. Nog twee kleine kamertjes, een knechtskamer, een keuken met fornuizen en andere commodi-teiten voorzien. Voorts vier gereguleerde bovenkamers. Een royale stalling voor twaalf paarden, koetshuis, strohok in de tuin en een gardeniershuis waaronder een grote kelder tot berging van zaden, groenten, gereedschappen en andere goederen’.[4] De omschrijving klinkt fraai maar waarschijnlijk was de herenhuizinge niet meer in al te beste staat. Epeus Wielinga liet tenminste kort na de aankoop Jeppemastate afbreken. In die tijd was dat het lot van veel vrijkomende states. In de jaren erna werden er vele honderden bomen gekapt en verkocht, waaronder eiken, iepen, linden, mispels, essen, elzen en taxus.
HET STATETERREIN VOLGENS HET KADASTER IN 1832
NA DE AFBRAAK
Vanaf 1798 was de grootgrondbezitter baron Collot d’Escury met zijn echtgenote, de kleindochter van Epeus Wielinga, eigenaar van onder andere het voormalige stateterrein en de boerderij Schroorsmastate. In 1860 verkochten hun nazaten deze bezittingen. Ook werden toen de herenbank in de kerk van Westernijtsjerk en 42 graven bij de kerk verkocht. Met deze verkoop werd de historische band tussen de eigenaren van (het voormalige) Jeppemastate en de kerk van Westernijtsjerk definitief verbroken. Het voormalige stateterrein van 7 hectare grond en een huis werden verkocht voor 10.220 gulden. Dit huis, dat nu nog op het terrein staat, was waarschijnlijk het koetshuis van Jeppemastate. Bij de verkoop in 1860 bestond het voormalige stateterrein uit 15 perceeltjes bouwland, waarvan de namen nog herinnerden aan het bosrijke verleden, zoals de Lange Singel, het Eikelbos en de Appelhof.
Enkele boomsingels markeren tegenwoordig een deel van het voormalige stateterrein. Verder herinnert nu de straatnaam van de weg naar de zeedijk Jepmaloane nog aan de voormalige state.
EXPOSITIE, BOEKWERKJE & ROUWBORD
In de kerk van Westernijtsjerk is sinds vorig jaar een permanente expositie over de historie van Jeppemastate en de kerk. Een maquette, illustraties en informatiepanelen vertellen samen het verhaal van kerk en state. Studenten van de opleiding Bouwkunde van NHL Stenden Hogeschool hebben een prachtige maquette vervaardigd en illustrator Skelte Braaksma uit Marrum heeft een zestal verhalen uit de geschiedenis in beeld gebracht.
Titia Jippes-de Boer heeft ook een boekje geschreven over de historie van Jeppemastate en de kerk. Het boekje (€ 10) wordt verkocht ten bate van de Stichting Alde Fryske Tsjerken en is verkrijgbaar tijdens de openingstijden van de kerk of door een mail te sturen aan: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
Sinds deze zomer is de kerk verfraaid met een replica van het rouwbord van Titia van Burmania. Het bord is beschilderd door heraldiekkenner Jelle Terluin. Het origineel is in bezit van het Fries Museum, maar in te kwetsbare staat om uit te lenen.
Foto originele rouwbord: Fries Museum
BRONNEN
[1] H.T.M. Lambooij en J.A. Mol, Vitae Abbatum Orti Sancte Marie, pag. 113
[2] Grafschriftencommissie van het Genealogysk Wurkferbân van de Fryske Akademy
[3] Herma M van den Berg, De monumenten van Geschiedenis en Kunst, Noordelijk Oostergo, Ferwerderadeel, pag. 274
[4] Verkorte en taalkundig enigszins aangepaste omschrijving uit de hypotheekboeken 1767
Bovenstaand artikel is geschreven door Titia Jippes-de Boer en in 2019 verschenen in het tijdschrift De Sneuper van de historische vereniging Noordoost-Friesland