UITSNEDEstation.png

Argumenten tegen de biovergisterplannen in Marrum

 De argumenten betreffen:
- Twijfels over duurzaamheid
- Te verwachten overlast
- Risico's
- Locatie is niet geschikt
- Vergisten is geen oplossing voor het mestoverschot

Hieronder wordt uitgebreid op deze punten ingegaan.

TWIJFELS OVER DUURZAAMHEID

Over de duurzaamheid van de geplande gasfabrieken bestaan grote twijfels. Valt de balans wel positief uit als alle aspecten worden meegenomen? Belangrijk daarbij zijn het eigen energieverbruik van vergisters en het transport, wat veel energie kost en veel emissies oplevert. Als gevolg van de Marrumer vergisters zal er mest over een behoorlijke afstand getransporteerd moeten worden, door de te verwachten schaarste van gewenste co-producten zullen die mogelijk ook van ver moeten komen, de dikke fractie van het digestaat moet naar het buitenland worden getransporteerd en voor de dunne fractie is het ook te verwachten dat die niet allemaal rechtstreeks naar landbouwgrond in de omgeving gaat, zoals hierna onderbouwd wordt. Daar komt ook bij dat beide vergisters voor een groot deel van de mest gebruik zullen maken van ingedikte mest. Het proces van mestscheiding vraagt ook veel energie. En na vergisting wordt het digestaat gehygiëniseerd (verhit) en wordt het gescheiden in een dikke en dunne fractie. Om de biogasinstallatie zelf draaiende te houden is ook veel energie nodig voor pompen, roeren, verwarmen (gedurende enkele weken op 38 tot 40oC). Dat alles maakt dat de zogenaamde energiebalans van mestvergisting erg slecht is en de subsidie onevenredig hoog. Daarnaast is er de CO2 uitstooot. Door plaatsing van twee biovergisters in Marrum neemt in deze regio de CO2 uitstoot toe. Deskundigen wijzen erop dat het vrijkomen van CO2 bij vergisting niet schadelijk is omdat dit tengevolge van een zogenaamde kortdurende cyclus is; anders zouden er ook natuurlijke processen optreden waarbij CO2 vrijkomt, maar dat is dan wel elders en over een langere termijn. Een vergelijkbare redenatie bestaat ook voor het verbranden van 'groen' gas: daarbij komt net zo goed CO2 vrij als bij het verstoken van fossiel aardgas, maar omdat het afkomstig is van biomassa telt dit niet mee als uitstoot van broeikasgas (omdat het deel uitmaakt van de zogenaamde korte koolstofkringloop.). De CO2-uitsloot ten gevolge van productie en gebruik van biogas is wel een belangrijk verschil van biogas vergeleken met wind- en zonne-energie.

Het beweerde milieuvoordeel van biovergisting wordt mede toegeschreven aan beperking van methaanemissie uit mestopslagen (methaan is een meer dan 20 keer sterker broeikasgas dan CO2), maar anders dan bij een vergister bij een boerderij zal de mest voor een industriële vergister eerst een periode in de mestput zitten, waardoor de beperking van de methaanuitstoot veel kleiner is. Uiteraard levert mest die niet direct de vergister ingaat, minder biogas op: "Mest kan in enkele weken meer dan de helft van het biogaspotentieel verliezen." is te lezen op de website van lobbyclub Groen Gas Nederland. De methaanuitstoot uit mestopslag behoort tot de korte koolstofkringloop; daarom is het inconsequent om de beperking van deze methaanuitstoot wel mee te nemen in klimaatmodellen maar de CO2-emissie bij productie en verbranding van biogas, die - op zijn minst voor een deel - in de plaats komt van de methaanemissie, niet. (Methaan is als broeikasgas meer dan 20 keer sterker broeikasgas dan CO2, maar heeft wel een veel kortere verblijftijd in de atmosfeer,. Als daarmee rekening wordt gehouden blijkt methaaan minder schadelijker t.o.v. CO2, zo blijkt uit studies, zie bijv. dit artikel).

Zo zijn er heel veel aspecten die meegenomen moeten worden in een beoordeling of deze installaties juist op deze locatie wel het predicaat duurzaam verdienen. De subsidieregeling SDE+ en de regelingen voor het toekennen van garanties van oorsprong aan 'groen' gas kennen geen voorschriften om te waarborgen dat de productiewijze van een biogasinstallatie werkelijk duurzaam is.

Bij monovergisters op de boerderij (het Jumpstart-project), waar alleen de eigen mest mag worden verwerkt, wordt meer methaanuitstoot voorkomen, omdat de mest 'dagvers' de vergister in gaat. De monovergisters op de boerderij scoren veel beter als het gaat om beperking van emissie van methaan, verder hoeven daar de grondstoffen niet te worden aangevoerd en is de overlast over het algemeen veel geringer of wordt de overlast zelfs kleiner vergeleken met een boerderij zonder mestvergisting. Wel is de energiebalans van een monovergister erg slecht. Hoewel men misschien anders zou verwachten, blijkt in de praktijk de boerderij-monovergister alleen rendabel te kunnen zijn voor veehouders met een behoorlijk mestoverschot. Bij de Jumpstartinstallaties wordt het digestaat namelijk doorgaans eveneens gescheiden en worden mineralen gewonnen uit het digestaat. Digestaat laat zich beter scheiden dan drijfmest. Vervolgens kunnen technieken als mestkraken of meststrippen worden toegepast. Dit kost wel veel energie, maar dat is dankzij de vergister beschikbaar. Doel is het spuiwater met de ammoniake stikstof als kunstmest toe te dienen. Zo hoeft de veehouder minder (in volume) mest/digestaat af te voeren, dan wel dat deze afvoer minder kosten meebrengt. Zo komt er feitelijk een mestverwerkingsfabriekje op het boerenerf om tot een rendabele businesscase te komen voor monovergisting. In de publiciteit van het jumpstartproject wordt gefocust op de energie uit mestvergisting en wordt de achterliggende bedoeling van mestverwerking vanwege een mestoverschot op het bedrijf zoveel mogelijk buiten beeld gehouden. Daarmee willen we niet de conclusie trekken dat jumpstart-monovergisting niet duurzaam zou zijn. Om daar iets over te zeggen zou je de concrete bedrijfssituatie moeten doorrekenen. Wel is het erg duur en zijn de subsidies relatief hoog.

Het pilot-project van Jumpstart bij de familie Heeg in Hennaard is inmiddels stilgelegd omdat het niet uit kon. (Zie dit artikel) Volgens een woordvoerder van Jumpstart is Heeg gestopt omdat hij grond heeft aangekocht waardoor op het bedrijf nu een te klein (of geen) mestoverschot meer is, waardoor het niet meer uit kan. Pieter Heeg bestrijdt dat dat de reden is. In een artikel in de Leeuwarder Courant geeft Heeg nog aan dat ook de proeven om uit het digestaat, het mestrestant na vergisting, specifieke meststoffen te winnen, niet succesvol waren. 
Een ingewijde uit de branche noemt de monovergisting een doodlopende weg

Volgens Engie is de technologie duurzaam en wordt dat bevestigd in dit rapport van CE Delft. Daarin is echter niet terug te vinden of in hoeverre bijvoorbeeld aspecten van transport en mest- en digestaatscheiding zijn meegenomen. Naar ons oordeel zou pas met een onderzoek van de individuele situatie van het bedrijf een oordeel gegeven kunnen worden of het duurzaam is. Aan de Hanzehogeschool in Groningen heeft Frank Pierie een promotie-onderzoek naar dit vraagstuk gedaan en hij heeft een model ontwikkeld dat kijkt naar energie efficiëntie, duurzaamheid en milieu aspecten. Gegevens van het onderzoek dat Frank Pierie met anderen tot nu toe heeft gedaan zijn door de deskundigen Heijne en Schoot Uiterkamp en gepresenteerd in de zeer informatieve hoorzitting die de raad van Tytsjerksteradiel op 14 juni 2017 hield met het oog op de plannen voor een vergister in Burgum. Op deze pagina kunt u de hoorzitting beluisteren en bekijken. Op 11 oktober 2017 spraken Heijne en Pierie tijdens de informatiecarroussel van de gemeente Achtkarspelen. Klik hier voor een link naar een videoverslag en de documenten van die avond. Frank Pierie zei daar desgevraagd dat mest hooguit 5-10 kilometer getransporteerd moet worden wil de vergisting nog efficiënt en duurzaam zijn. "Hoe dichter bij hoe duurzamer" was een andere uitspraak. Op 5 oktober 2018 is Frank Pierie op zijn onderzoek gepromoveerd. Klik hier voor een link naar zijn proefschrift.

Hoe kan de provincie of gemeente bereiken dat te bouwen vergisters wel een duurzaam bedrijfsmodel hebben?

Helaas kunnen ze dat niet. Wij zien daartoe geen mogelijkheden in elk geval. In een milieuvergunning mogen geen voorschriften worden gesteld dat bijvoorbeeld de aan- en afvoer van mest en digestaat niet over gemiddeld meer dan 20 kilometer plaatsvinden o.i.d.. Bij de afweging om planologisch ruimte te maken in bijvoorbeeld bestemmingsplan of streekplan zou de gemeente of provincie in principe misschien wel kunnen meewegen of de in- en output zo lokaal mogelijk wordt gehouden. Echter als de vergister er één keer staat, kan de bedrijfssituatie toch anders zijn en kan de ondernemer de mest bij wijze van spreken toch uit Brabant halen. En als er op voorhand al planologisch ruimte is, is het tegenhouden van een niet-duurzame vergister al helemaal een moeilijk verhaal.
Het beste zou zijn als in de subsidievoorschriften regels zouden staan om alleen duurzame bedrijfsmodellen voor subsidie in aanmerking te laten komen. Ook zouden de criteria voor wanneer gas ‘groen gas’ mag worden genoemd aangescherpt moeten worden. Maar bij het maken van afspraken daarover is de biogasbranche zelf de gesprekspartner van de overheid en bijvoorbeeld niet wetenschappers.

Langzamerhand komt er meer aandacht voor het gebrek aan duurzaamheid, maar overheden en bestuurders zitten vaak nog op de lijn: 'er is ons altijd verteld dat mestvergisting duurzaam is, dus is het duurzaam' en zij nemen het individuele project niet onder de loep om deze op duurzaamheid te toetsen. De biogasbranche is wat dat betreft succesvol geweest en instanties die een tegengeluid zouden kunnen geven waren geen gesprekspartner van de overheid. Duidelijk blijkt dit bij de lobbyclub voor 'groen' gas, Groen Gas Nederland. Bestuurders daar zijn tot medio 2019 o.a. Ferd Crone, de burgemeester van Leeuwarden, en Michiel Schrier, gedeputeerde van Fryslân. Schrier was 'vergeten' om deze functie te melden bij zijn nevenfuncties. Pas nadat een journalist van het Friesch Dagblad hiernaar vroeg, heeft hij zijn functie bekendgemaakt. Overigens was hij daarbij niet de enige: de Gelderse gedeputeerde Jan Jacob van Dijk (tot mei 2018) had zijn nevenfunctie bij Groen Gas Nederland die sinds 2015 bekleedde, evenmin gemeld bij zijn nevenfuncties.

In april 2018 werd het bindend advies over grondgebondenheid in 2025 in de veehouderij gepubliceerd. Dat behelst dat voer meer van eigen land moet komen en mest meer terug moet komen op eigen grond. Samenwerkingen tussen bijv. melkveehouders en akkerbouwer binnen een straal van 20 kilometer zouden wel toegestaan zijn. Het behoeft geen betoog dat mestvergisters waarbij de mest van verder wordt aangevoerd en het digestaat zelfs naar Duitsland of verder wordt geëxporteerd niet passen in deze toekomstvisie.

In het voorstel voor hoofdlijnen van het klimaatakkoord van 10 juli 2018 daagt ook het inzicht dat biomassa niet altijd duurzaam is: "Biomassa wordt in alle sectoren gebruikt als energiebron. Zo worden houtpellets toegepast als vervanger van kolen bij elektriciteitsproductie, worden biobrandstoffen bijgemengd in de mobiliteitssector, wordt dierlijke mest in de agrosector vergist om biogas te produceren en wordt houtige biomassa in de industrie en de gebouwde omgeving gebruikt als warmtebron.
Toch is deze inzet van biomassa al jaren onderwerp van debat. Er blijken fundamenteel verschillende inzichten te bestaan over (1) de criteria waaraan biomassa moet voldoen om duurzaam te zijn, (2) de vraag of er voldoende duurzame biomassa beschikbaar is en (3) de bijdrage van biomassa aan emissiereductie van broeikasgassen. Sommigen zien bij de inzet van biomassa vooral kansen, terwijl anderen vooral wijzen op de risico’s.
Aan de sectortafels is gesproken over de inzet van biomassa bij emissiereductie richting 2030 en 2050. Dit heeft echter niet geleid tot concrete en breed gedragen voorstellen. Het Klimaatberaad heeft een tijdelijke taakgroep ingesteld om na te gaan of er gedeelde uitgangspunten te benoemen zijn, die behulpzaam bij de uitwerking van concrete en breed gedragen voorstellen in de tweede helft van dit jaar. " De veehouderijsector wil er vooral op inzetten om d.m.v. aanpassing van het voer en van de mestopslag de emissie van broeikasgassen te beperken. De Nederlandse Melkveehouders Vakbond heeft zich in zijn reactie op de hoofdlijnen van het Klimaatakkoord zelfs tegen monovergisting uitgesproken. Uit de doorrekening van het PBL blijkt dat per ton CO2-emissiereductie de monovergisting op de melkveehouderij erg duur is, 5 x zo duur als vergisting van varkensmest in regionale mestvergisters en 2,5 x zo duur als het voorkomen van methaanuitstoot d.m.v. methaanoxidatie. Desondanks was mestvergisting gehandhaafd in het Ontwerp Klimaatakkoord. PBL maakte opnieuw een doorrekening en schrijft daarin dat mestvergisting relatief duur is.

TE VERWACHTEN OVERLAST

Verkeer

De vergisters zullen veel verkeersbewegingen meebrengen, met name voor aanvoer van mest en co-producten en voor de afvoer van de dikke en dunne fractie van het digestaat. Voor de vergister aan de Botniaweg gaat het naar schatting om 25 vrachtauto's per dag en voor die aan de Nieuweweg naar schatting 9 per werkdag, wat met elkaar gemiddeld zo'n 70 transportbewegingen betekent (de vrachtauto's moeten heen en terug). Daarnaast is er natuurlijk nog overig verkeer van bijvoorbeeld personeel, onderhoudsdiensten, afvoer van spuiwater afkomstig uit de luchtwasser, maar ook enig verkeer van gevaarlijke stoffen in verband met de gasreiniging (bij de Nieuweweg gaat het om een ijzerchlorideoplossing om waterstofsulfide uit het biogas te verwijderen en bij de Botniaweg om een zwavelzuur of salpeterzuur om ammoniak te verwijderen). Ten opzichte van 2011 toen eerdere vergunningen aan beide projecten werden verleend, is de verkeerssituatie veel veranderd door gereedkomen van het Noordwesttangent en de haak om Leeuwarden en de Centrale As en is het verkeer in deze omgeving heel sterk toegenomen. Op de Ljouwerterdyk (N357) betekent dit veel drukte door afslaand verkeer. Dat betekent op een hele drukke 80 km-weg, met veel woon-werkverkeer en verkeer van en naar Ameland, opstoppingen bij de afslag, maar ook risico's op ongelukken. Daar is deze weg en de afslag niet op berekend. Ook in Wânswerd zal het vrachtverkeer voor veel overlast zorgen zolang de rondweg nog niet gerealiseerd is.
Engie heeft aangegeven dat veel vrachauto's zowel heen als terug vracht mee kunnen nemen. Dat blijkt echter in de praktijk bij andere vergisters bijna niet te gebeuren. Wat betreft de dikke fractie van het digestaat, dat naar het buitenland geëxporteerd wordt, is het vooraf reinigen en ontsmetten van het voertuig nodig. 
De vele verkeersbewegingen betekenen geluid, uitstoot van fijnstof en trillingen waar de omwonenden mee te maken krijgen. 

Geur

Ondanks veel maatregelen om stankoverlast te voorkomen, zijn mestvergistingsbedrijven niet geurloos. In het verleden werd bij vergunningverlening gedacht dat er geen geuroverlast zou zijn omdat de vergisting in principe een gesloten proces is. Tegenwoordig weet men beter en laat de initiatiefnemer over het algemeen een geuronderzoek uitvoeren. Uit zo'n onderzoek blijkt dan dat de te verwachten geur binnen de normen blijft. De praktijk is echter vaak anders en als de vergister er eenmaal staat blijkt er toch meer geuroverlast te zijn. Geur is echter moeilijk meetbaar dus leidde de overlast vaak niet tot maatregelen. Het lijkt ook dat de worst-case-scenario's van de geuronderzoeken veel te rooskleurig zijn.

Er lijken in rechtspraak en handhaving soms enige lichtpuntjes op het gebied van geuroverlast. Zo heeft de rechtbank in een zaak over een plan voor een mestverwerkingsfabriek in Oss een onderzoek laten doen door de Stichting Advies Bestuursrechtspraak en daarbij bleek dat de te verwachten geur meer dan 8 keer zo veel was dan uit het opgestelde geurrapport bleek. In situaties waar al vergisters staan die overlast geven proberen handhavingsinstanties na lange tijd toch wel eens op te gaan treden, bijvoorbeeld in Borgercompagnie. Na vele jaren overlast had de gemeente daar door een ingenieursbureau een geuronderzoek laten verrichten waaruit bleek dat er te veel geur was. Bij de raad van state ving de gemeente in december 2017 echter bot. In Bemmel lijkt de handhavingsdienst de geurklachten serieus te nemen en heeft deze het bedrijf Groen Gas Gelderland gedwongen om maatregelen te nemen. In februari 2018 is het echter nog steeds niet opgelost: zie omroepgelderland.nl. Ook na het volledig aanpassen van de luchtwasser blijven de klachten bestaan, ook nog in 2019. 

Zelfs in de branche zelf wordt ondertussen erkend dat biogasinstallaties geuroverlast opleveren. Zo meldde het bedrijf Schaap Bio-energie, o.a. eigenaar van een biovergister in Tirns, op zijn website: "Schaap Bio Energie heeft zichzelf opnieuw uitgevonden. In de eerste jaren lag de focus op de verwerking van reststromen en de productie van hernieuwbaar gas en groen stroom. Doordat in de loop der tijd duidelijk is geworden dat zowel de installatie in Tirns als biogasinstallaties in het algemeen veel geurhinder veroorzaken, is in 2015 een volledig concept ontwikkeld voor geurhindervrije vergisting." (In de eerste helft van 2018 is de website van Schaap Bio-energie aangepast en deze tekst verwijderd.) In een nieuwsbericht van 31 maart 2017 meldt het bedrijf dat het bedrijf dankzij een aantrekkelijke lening van het Fûns Skjinne Fryske Enerzjy kan beginnen om het concept in de praktijk te brengen. (Slimme ondernemer trouwens: eerst met belastingvoordeel en veel subsidie een biogasinstallatie realiseren die aan bepaalde geurnormen moet voldoen; en als dan blijkt dat die geurnormen niet worden nageleefd, met nieuwe steun van de overheid een concept in de praktijk proberen te brengen waarmee de geurhinder zal worden aangepakt.)

De geuroverlast die in de praktijk optreedt kan verschillende oorzaken hebben. Er kan natuurlijk een storing zijn of onderhoud worden uitgevoerd, waardoor geur optreedt, of er kan een calamiteit optreden. Maar ook bij de normale bedrijfsvoering blijkt het vaak niet geurvrij te zijn. Bekend is dat de opslag van co-producten tot geuroverlast kan leiden. Daarom wordt vaak in de vergunning vastgelegd dat deze afgedekt moeten worden. Voor de locatie Botniaweg is het plan uit 2017 dat de vaste co-producten inpandig worden opgeslagen, wat overigens geen garantie is dat er geen geur zal zijn. Het vergistingsproces zou een gesloten proces moeten zijn, maar er blijkt vaak toch biogas te ontsnappen en niet alleen bij het ontstaan van overdruk in de vergistingstanks. Zie ook de brief van B&W van Stadskanaal over de geuroverlast van de biovergister aldaar, waaruit blijkt dat de zogenaamde tussenlucht tussen de gasdaken van een vergister vrij kan komen. Ook bij de biovergister in Bemmel, door Engie als vergelijkbaar met de plannen hier omschreven, is bijvoorbeeld bij een grote, vooraf aangekondigde controle op 21 augustus 2017 geur van biogaslucht rondom de vergisters waargenomen. Dit terwijl er veel eerder, in juni, al verschillende geurlekken geconstateerd en gedicht waren. 
Het voormengen (hydrolyse) van mest en co-producten voordat het de vergister ingaat, blijkt ook tot geuruitstoot te kunnen leiden (bijvoorbeeld was dat het geval bij de biovergster in Tirns en ook een eigenaar van een vergister uit de omgeving noemde dit als belangrijke oorzaak van geur van zijn installatie). Bij de installatie aan de Nieuweweg van Host zal overigens (gelukkig) geen hydrolyse plaatsvinden. Onbegrijpelijk is dat de overheidsinformatie over mestvergisting de hydrolyse helemaal nergens noemde, ook niet in de Handreiking (co-)vergisting van Mest, de handleiding voor vergunningverleners van gemeenten en provincies. Pas in een geactualiseerde versie van de Handreiking uit het najaar van 2018 wordt hydrolyse genoemd. Verder is het werk van de gaswasinstallaties  en luchtwassers (biofilter, combifilter of chemische filter), waarbij bijvoorbeeld de H2S en ammoniak uit het biogas en waarbij de stank van de digestaatscheiding moeten worden verwijderd, erg cruciaal. Daarbij worden verschillende technieken gebruikt, die nooit 100% resultaat zullen hebben, en waarbij de resultaten soms erg onder de maat blijven. Omdat resultaten van luchtwassers in stallen ook vaak tegenvallen voert Wageningen Live Stock Research in 2017 een onderzoek uit naar het feitelijk rendement van luchtwassers. In april 2018 is het resultaat gepresenteerd: het rendement van vooral gecombineerde luchtwassers valt erg tegen, maar er zijn ook een aantal biologische luchtwassers onderzocht. Het hygiëniseren van het digestaat (door middel van het een uur lang op 70 graden verhitten) en het scheiden van digestaat zijn ook processen waarbij geur kan vrijkomen. De 'droger' die bij een aantal installaties in bedrijf is is tevens een beruchte veroorzaker van geuroverlast. Al met al zijn er dus vele processen in de bedrijfsvoering van dergelijke installaties waarbij geur kan optreden en emissie van geur moet worden voorkomen. Opvallend is dat de geuroverlast in Bemmel ten gevolge van de slecht functionerende luchtwasser volgens het bedrijf zelf vooral veroorzaakt is door organische vetzuren, deze zouden de zurige lucht veroorzaken.  

Ook soms eenvoudige voorschriften blijken in de praktijk niet te worden nageleefd, zelfs niet als een bedrijf veelvuldig gecontroleerd wordt, zoals Groen Gas Gelderland in Bemmel. Zo bleken de co-producten op 21 augustus 2017 nog niet afgedekt te zijn, terwijl de aanvoer van co-producten daar al in maart of april 2017 moet zijn begonnen. En er werd op 4 september 2017 geconstateerd dat bepaalde roldeuren lange tijd openstonden. Dit was blijkbaar eerder ook al een aantal keren geconstateerd, want het leverde een dwangsom van € 1.000 op. Deze feiten zijn wel opmerkelijk omdat de eigenaren van het bedrijf aangeven er alles aan te doen om de geuroverlast aan te pakken, en weten dat hun bedrijf in de belangstelling staat van o.a. de handhavingsdienst. Hoewel Groen Gas Gelderland op 9 augustus 2017 op de website meldde dat de 'luchtwasser nu goed functioneert', werd zowel bij de controle op 16 als op 21 augustus geconstateerd dat de luchtwasser niet naar behoren werkte en er een sterke geur waarneembaar was.

Initiatiefnemers wijzen erop dat de nieuwste technieken worden toegepast zodat geurhinder wordt voorkomen, en dat het personeel deskundig is omdat dit, anders dan bij een vergister op een boerderij, niet een activiteit is die er even bij wordt gedaan (zie bijvoorbeeld ook de antwoorden uit 2015 van B&W na vragen van een gemeenteraadslid van de gemeente Lingewaard, waar Bemmel in ligt). De praktijksituaties elders stellen echter niet gerust, gezien dit bericht over Ecoson in Son, een groot bedrijf waar je professionaliteit zou verwachten. 

Samenvattend kan gesteld worden dat er, ook bij nieuwe installaties, er soms toch meer overlast is dan iedereen vooraf verwachtte. Vooraf stellen wethouders en gedeputeerden dat er bij overlast gehandhaafd zal worden. In de praktijk lukt het handhaven niet of slechts zeer beperkt en dan pas na heel lange tijd. Dit blijkt uit talloze praktijkvoorbeelden. Voor omwonenden betekent dit dat een jarenlange uitputtende strijd gevoerd moet worden wat uiteindelijk niet of slechts weinig leidt tot vermindering van de overlast. Geur is moeilijk te meten. De geurvoorschriften zijn vaag en de ondernemer geniet een grote juridische bescherming en de ambtenaren hebben in de complexe zaken altijd wel ergens wat steekjes laten vallen. 
Maar gemeenten en provincie kunnen toch ook een eigen strenger geurbeleid gaan voeren? Dat kan wel, maar dan moeten ze dat dus wel generiek vooraf vaststellen en dat lost weinig tot niks op, want je blijft hetzelfde probleem van het meten en handhaven houden.

Overige overlast

Geluid: Het gebied waar de vergisters gepland zijn kan men aanduiden als een rustig gebied qua geluid. Dit wordt straks verstoord door het geluid van de vergistingsinstallatie, en het vele vrachtverkeer. 
Lichtvervuiling: Het gebied, vooral bij de Botniaweg, is in de nacht compleet donker op enkele lantaarn palen na. Dit geeft dit gebied zijn speciale karakter. Dit zou worden verstoord door de continu brandende verlichting van de installatie.
Horizonvervuiling: In de zomermaanden kan de installatie deels aan het zicht onttrokken worden door bosschages (op eventuele aarden wallen) echter in de herfst en winter is de installatie duidelijk te zien. Je kunt het vergelijken met een kleine raffinaderij met opslagtanks.
Emissies, o.a. CO2-uitstoot: biogas bestaat voor een belangrijk deel uit het broeikasgas CO2, waarvoor geen nuttige bestemming is, dus het wordt bij de opwerking tot aardgaskwaliteit uit het biogas gezuiverd en vervolgens uitgestoten. CO2 is zuur. 

RISICO'S

Risico’s van covergisting voor de gezondheid en veiligheid van mens en dier hangen vooral samen met de opslag en samenstelling van biogas, mest, digestaat en covergistingsmaterialen. Biogas is brandbaar en bevat waterstofsulfide (H2S), ammoniak (NH3), koolstofdioxide (CO2) en methaan (CH4) die in hoge concentraties giftig of verstikkend zijn voor mens en dier. Ook in het normale bedrijfsproces zullen er emissies zijn. Ieder risico afzonderlijk is mogelijk erg klein, maar er zijn wel veel verschillende risico's.

In 2015 is het rapport Nut en risico's van co-vergisting van Wageningen UR verschenen naar aanleiding van een onderzoek in opdracht van het ministerie van Economische Zaken. In het rapport staan diverse conclusies en aanbevelingen waar voor zover bekend nog niet veel mee is gedaan. Hier een aantal citaten uit deze conclusies en aanbevelingen:

  • Zonder voldoende controle en handhaving is er risico op het ‘wegmengen’ van niet toegestane afvalstoffen bij covergisting van mest, omdat dit financieel lucratief kan zijn voor handelaren van rest- en afvalstoffen en voor exploitanten van covergistingsinstallaties. In 2013 zijn door de NVWA covergistingsmaterialen afgekeurd wegens te hoge gehaltes van milieubelastende stoffen. Bij bijna 30% van de in 2013 en 2014 door de NVWA gecontroleerde covergistingsinstallaties zijn covergistingsmaterialen aangetroffen welke niet voldeden aan de wettelijke eisen die hieraan gesteld worden. 
  •  Het toezicht op de naleving van vergunningen, regels en voorschriften voor covergistingsinstallaties wordt als lastig ervaren door de uitvoerende instanties.
  •  Om de overlast voor omwonenden en het milieu te beperken, is een verdere professionalisering van de covergistingssector nodig. De noodzaak tot verdere professionalisering betreft de exploitanten van vergistingsinstallaties, hun adviseurs en de leveranciers van covergistingsmaterialen. De veiligheid van vergistingsinstallaties moet worden verbeterd door het risicobewustzijn en de opleiding van de medewerkers van vergistingsinstallaties te verhogen. De externe en interne communicatie moet worden verbeterd; de biogas branche organisatie werkt hier nu ook aan.
    (Op de website van de brancheorganisatie is hiervan bij de doelstellingen en aandachtspunten overigens niks terug te vinden.)
  •  Om de uitvoering van het beleid van covergisting en de handhaving van vergunningen, regels en voorschriften te verbeteren is het nodig dat uitvoerende instanties de samenwerking en uitwisseling van data en informatie versterken. Overtredingen zouden direct consequenties moeten hebben voor handelaren van covergistingsmaterialen en voor exploitanten van vergistingsinstallaties, zoals het intrekken of stopzetten van subsidies.

In het rapport is overigens eigenlijk geen aandacht voor de aanvullende veiligheids- en gezondheidsrisico's die optreden bij de reiniging/opwerking van het biogas, waarbij dikwijls een zuurwasser zoals zwavelzuur of salpeterzuur wordt gebruikt. (Bij de locatie Nieuweweg zal een ijzerchlorideoplossing worden gebruikt). 
Dat het gesjoemel met de input van vergisters nog niet voorbij is blijkt uit de berichten over een biovergister in IJsselstein van Bela Group. Het openbaar ministerie heeft deze installatie in oktober 2017 stilgelegd omdat de zaken lang niet op orde waren. Mogelijk werd er drie(!) keer zo veel product verwerkt als in de vergunning toegestaan was. Alleen als er minimaal 50% mest in een vergister gaat, mag het restproduct als meststof op landerijen worden gebruikt, maar mogelijk is die norm overschreden en zijn er ook niet toegestane co-producten gebruikt. In juli 2018 heeft het OM voor € 14 miljoen beslag gelegd bij drie bestuurders van het bedrijf in verband met deze zaak. Een ander fraudegeval betreft het omkatten van afgewerkt frituurvet tot glycerine, een zaak die in april 2018 voor de rechter kwam.

In België heeft de werkgroep Terlinden, die ageerde tegen de komst van een vergister, informatie verzameld over met name ongelukken die er in verschillende landen met biovergisters gebeurd zijn. Deze lijst vindt u hier

IN 2019 komt een rapport naar buiten waaruit blijkt dat er nog niet veel veranderd is op het gebied van fraude."Mestverwerkingsfabrieken zijn de spil in een omvangrijke fraude met afval en subsidies. Dit leidt tot grote risico’s voor mens en milieu. Dat staat in een vertrouwelijk rapport uit november 2016 van onder meer het Openbaar Ministerie (OM), de politie en enkele provincies. NRC verkreeg het recent met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur. Het OM zegt in een reactie dat het rapport „onverminderd relevant en actueel” is."(citaat van NRC). Klik hier voor een link naar het rapport.

DE LOCATIE IS NIET GESCHIKT

Voor grootschalige industriële mestvergisting vinden beleidsmakers de laatste jaren dat dit op een industrieterrein zou moeten plaatsvinden. Een industrieterrein met zware industrie en met een infrastructuur die zwaar vrachtverkeer aankan en woningen ontziet is dan het meest geschikt. Groen Gas Nederland, de belangenclub voor de 'groen'gasbranche schrijft op zijn website volgende:
Bij de bouw van een industriële locatie geldt de volgende (afnemende) voorkeursvolgorde:
• op een industrie of bedrijventerrein;
• een locatie in een glastuinbouwgebied;
• een locatie in een landbouwontwikkelingsgebied;
• op een duurzame projectlocatie voor de intensieve veehouderij;
• solitaire vestiging in het buitengebied.

milieuzonering

De VNG heeft in 2009 in de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering bedrijfssoorten ingedeeld in milieucategorieën die gemeenten hanteren bij hun ruimtelijke-ordeningsbeleid: welke locatie is geschikt voor een bedrijf in een bepaalde milieucategorie. Volgens de VNG-lijst valt een biogasinstallatie in categorie 3.2 (niet vanwege geur, maar vanwege geluid!). Zelfs op het bedrijventerrein van een zogenaamde 'bedrijfsconcentratiekern', wat Marrum is volgens provinciale regelgeving, is in beginsel geen bedrijf uit de categorie 3.2 of hoger toegestaan. Voor de beide betreffende bedrijven is in 2011 daarop een uitzondering gemaakt. De VNG heeft inmiddels bekend gemaakt dat de milieuzonering aangepast zal worden na invoering van de Omgevingswet en dat de huidige systematiek over het algemeen nog goed toepasbaar is met uitzondering van windturbines en mestverwerkingsinstallaties... De industriële mestvergistingsbedrijven zijn eigenlijk mest- en afvalverwerkers. Het bedrijfsproces houdt niet op na de vergisting. Daarna vindt er bij de in Marrum geplande bedrijven nog hygiënisatie en digestaatscheiding en digestaatopslag plaats. Voor mest- en afvalverwerking gelden doorgaans hogere milieucategorieën. 

geen regionale functie

Uit onderstaande informatie blijkt ook dat Marrum geen logische locatie is voor grote biovergisters, omdat de mest van veehouders in de regio Noordelijk Friesland makkelijk in de eigen regio benut kan worden en omdat het restproduct digestaat deels zal worden geëxporteerd en voor het overige deel waarschijnlijk ook niet rechtstreeks naar de lokale akkerbouwers zal gaan. (Bij de vergister aan de Nieuweweg komt er wel een grote mestzak voor de opslag van de dunne fractie, dus daar zou dat anders kunnen zijn.). Er is in de omgeving evenmin een nuttige toepassing van de CO2, bijvoorbeeld in tuinbouwkassen. Daarentegen zal de enorme hoeveelheid CO2 uit het biogas worden uitgestoten (biogas bestaat voor ca. 35-50% uit CO2). 
De vergisters hebben daarmee geen regionale functie.

De omgeving van Marrum wordt gekenmerkt door landbouw en natuur. Kwaliteiten zijn dan ook de rust en ruimte van het gebied, met schone lucht. Grootschalige mestverwerking, die ook nog eens geen lokale functie heeft, past daar niet bij.

IS ER EEN MESTOVERSCHOT IN DE OMGEVING?

Volgens Wageningen UR heeft Friesland geen mestoverschot. Klik hier om de informatie te bekijken, de provincies kunnen worden aangeklikt en ook de verschillende gemeenten. Volgens het overzicht was de mestproductie in Friesland in 2015 iets minder groot dan de plaatsingsruimte. Toch werd er in 2015 per saldo wel mest afgevoerd uit Friesland. Dat houdt er mogelijk verband mee dat akkerbouwers niet altijd mest willen en kunnen aanhalen. Klik hier om gegevens van het cbs in te zien over de mest in de verschillende regio's in Friesland. Daaruit blijkt dat er in de regio Noordelijk Friesland (niet alleen de kustgemeenten maar bijvoorbeeld ook Menaldumadeel en Leeuwarderadeel horen daarbij) per saldo 5 miljoen kg dunne rundermest werd aangevoerd en 54 mln kg varkensmest. Andere regio's in Friesland voeren per saldo mest af. Friesland als geheel voerde in 2015 per saldo 261 mln kg (= 261.000 ton) rundveemest af en 41 mln kg varkensmest aan. Ambtenaren van Tytsjerksteradiel hebben het ook uitgezocht i.v.m. het plan voor een vergister in Burgum en hebben deze informatie aan de raad gestuurd (klik hier voor het volledige document). Vergeleken met regio's in zuid- en oost-Nederland is het overschot aan mest in Friesland niet groot. Het mestoverschot (de fosfaatproductie) is overigens al behoorlijk gedaald ten gevolge van het fosfaatreductieplan.

clo stikstof en fosfaat2016800x682

Dus Friesland als geheel heeft een klein overschot van rundermest (in 2015 althans), maar er zijn wel vrij veel individuele veehouderijbedrijven die een overschot hebben. Voor een heel groot deel kan dat in de eigen provincie worden geplaatst bij akkerbouwbedrijven of extensieve veehouderijen, maar er werd in 2015 per saldo rundermest uit Friesland afgevoerd en varkensmest aangevoerd. Wat de regio Noordelijk Friesland betreft is er geen sprake van een mestoverschot: er wordt per saldo zowel runder- als varkensmest naar de regio aangevoerd. Tot slot nog iets over hoe dat in de praktijk in zijn werk gaat: Wat de afvoer van mest van veehouderijbedrijven betreft (een kostenpost voor de veehouders) kunnen veehouder en akkerbouwer dit in onderling overleg regelen; een loonbedrijf als bijv. G.D. de Vries kan dan zorgen voor de uitvoering. Een veehouder kan ook een mesthandelaar inschakelen, bijvoorbeeld, fa. Wassenaar of Mestverwerking Friesland om hem van zijn overtollige mest af te helpen. Akkerbouwers kunnen zich tot zo'n mesthandelaar wenden als zij mest nodig hebben.

In principe is het mogelijk dat de in Marrum geplande biovergisters de mest uit de regio gaat betrekken, maar dat betekent dan dat bijvoorbeeld akkerbouwers in de regio de mest juist van verder moeten gaan betrekken; er zal dan een verschuiving optreden. Het is relevant om naar het totaalplaatje te kijken wat het betekent voor het transport van mest als er twee grote vergisters dichtbij de Waddenkust worden gevestigd. 

VERGISTEN IS GEEN OPLOSSING VOOR MESTOVERSCHOT

Door mest te vergisten verdwijnt het mestoverschot niet, integendeel: door co-produkten toe te voegen die ook mineralen bevatten, wordt het mestoverschot zelfs groter. Want de stikstof en fosfaten die de vergister ingaan komen er ook weer uit, deze worden namelijk niet in methaan omgezet, maar komen volledig terecht in het restproduct digestaat.  

Wat gebeurt er met het digestaat?

Het digestaat is minder in trek als meststof dan onbewerkte mest. Lees bijvoorbeeld dit artikel uit De Boerderij. Ook in een artikel van voormalig landbouwminister Cees Veerman en Wouter van der Weijden in Trouw van 5 augustus 2017 wordt erop gewezen dat vergisting een deel van de koolstof (C) uit de kringloop haalt en omzet in methaan in plaats van dat de koolstof als organische stof kan worden vastgelegd in de bodem.

Om het digestaat toch kwijt te kunnen wordt het gescheiden in een dikke fractie en een dunne fractie. De dikke fractie bevat veel fosfaat en de dunne fractie veel stikstof. De dikke fractie wordt geëxporteerd naar bijvoorbeeld Duitsland of Polen waar nog gebieden zijn met een fosfaattekort. Volgens de initiatiefnemers van de vergisters is de dunne fractie een geschikte meststof voor akkerbouwbedrijven en kan het daar ter vervanging van kunstmest dienen. In het eerdergenoemde artikel uit De Boerderij blijkt dat daar in de akkerbouw anders over wordt gedacht: De ervaring van akkerbouwvoorman Beuling is dat de stikstof in bewerkte producten zoals dunne fractie en mineralenconcentraat vooral op korte termijn werkt, maar geen duurwerking heeft. Op V-focus.nl (een tijdschrift voor de veehouderij) is in dit bericht van september 2017 ook aandacht voor de moeizame afzet van digestaat. Voordat de dunne fractie van digestaat echt als vervanger voor kunstmest kan dienen moet er eerst Europese regelgeving worden aangepast. En als dat lukt geldt die regelgeving niet voor de dunne fractie van digestaat, maar moet die nog een bewerking ondergaan waardoor een zogenaamd mineralenconcentraat wordt gemaakt. Deze bewerking vindt volgens de plannen in Marrum echter niet plaats bij de vergisters, dus dat zou betekenen dat de dunne fractie naar een bewerkingsbedrijf moet worden vervoerd om daar tot kunstmestvervanger te worden bewerkt. Dus rechtstreekse afzet van het digestaat of de dunne fractie ervan als kunstmestvervanger bij de regionale akkerbouw vanaf de mestvergisters lijkt niet plaats te gaan vinden. (De dunne fractie van het digestaat en ook het mineralenconcentraat mogen overigens ook slechts een beperkte periode in het jaar over het land worden gebracht en mineralenbemesting is ook slechts in een bepaalde periode zinvol (vooral in het voorjaar, afhankelijk van het gewas). Dat betekent dat er een grote opslagcapaciteit benodigd is om het spul op te slaan tot gebruik. De beoogde vergister aan de Botniaweg beschikt niet over die opslagcapaciteit, bij die aan de Nieuweweg is voor naopslag een mestzak van 12.000 m3 gepland.) 

Vergisting draagt dus niet bij aan oplossing van het mestoverschot. Alleen door export van de dikke fractie van het digestaat wordt het mestoverschot in Nederland kleiner. Maar overigens hoeft daarvoor de mest eerst niet te worden vergist. Mest kan ook zonder eerst vergist te worden, worden gescheiden in een dikke en dunne fractie waarbij de dikke fractie kan worden geëxporteerd. Dit gebeurt in de praktijk ook.

Bij nieuwere plannen voor biovergisters wordt het digestaat vaak nog verder verwerkt, waarbij de mineralen zoveel mogelijk worden teruggewonnen uit de dunne fractie en er 'loosbaar' water resteert. Mestverwerking blijkt steeds meer het eigenlijke doel van de installaties. Uit dit artikel uit de Volkskrant blijkt dat ook duidelijk.

(Voor de informatie in deze paragraaf hebben we o.a. informatie ingewonnen bij LTO-Noord.)

WAAR KOMEN DE CO-PRODUCTEN VANDAAN?

Co-producten die samen met de mest in de biogasinstallatie worden vergist, moeten worden betrokken van daarvoor gecertificeerde bedrijven. Hoewel er een lange lijst met toegestane co-producten is, zijn de producten die biogasproducenten graag willen gebruiken schaars aan het worden in Nederland. Van een lokale biogasproducent hoorden we dat diens leverancier al probeerde om ook uit Frankrijk co-producten te betrekken omdat dichterbij niet voldoende aanbod is. Met de komst van de biovergister in Bemmel en andere grote biovergisters waarvan al zeker is dat ze gebouwd zullen worden, o.a. één voor een jaarlijkse verwerking van 100.000 ton in Harderwijk en 215.000 ton in Coevorden wordt de schaarste alleen maar groter. 

MESTVERWERKING MET HET ZGN. GROENE GAS ALS VERDIENMODEL 

Waar het bij de in Marrum geplande vergisters op neer komt, is dat het eigenlijk mestverwerkers zijn. Tenzij men het bedrijfsplan nog weet te wijzigen, wordt er mest verwerkt afkomstig van veehouderijen met een mestoverschot. Het digestaat gaat dus niet terug naar deze bedrijven maar zal men elders moeten afzetten. Voor een groot deel (de dikke fractie van het digestaat) is dat naar het buitenland. Om een verdienmodel te hebben wordt de mest vergist. Wat bij de bestemmingsplanwijziging en de vergunningverlening voor de Marrumer projecten in het verleden ontbroken heeft, is het beoordelen van de initiatieven in Marrum als mestverwerkingsbedrijven. 

De SDE+-subsidie op mestvergisting is enorm. Voor de vergister aan de Nieuweweg geldt dat er in totaal max. € 22,5 miljoen euro subsidie wordt verleend verdeeld over een periode van 12 jaar voor een productie van 2,2 miljoen mopgewerkt biogas per jaar. Dit is grofweg het gasverbruik van de 1.360 huishoudens van Marrum en Ferwert samen. Als de subsidie nou benut zou worden om woningeigenaren te helpen hun woningen gasloos te maken (niet voor 12 jaar maar definitief), wordt het belastinggeld dan niet beter benut? De subsidie is daarvoor nog niet toereikend, maar de woningeigenaren die ervan profiteren door lagere energierekeningen en waardestijging van hun woning dienen natuurlijk ook een bijdrage te leveren. 

WELKE ARGUMENTEN ZIJN ER DAN VOOR DE BIOVERGISTERS?

Afgezien van de bedrijfseconomische argumenten van de initiatiefnemers zijn er een paar positieve aspecten die overeind blijven:
- er is minder uitstoot van het broeikasgas methaan uit de mest (hoewel dit voordeel bij een boerderijvergister veel groter is dan bij de in Marrum beoogde industriële vergisters). Dit effect treedt niet in onze regio op maar daar waar de mest (per saldo) vandaan komt. (De hoeveelheid methaan die minder wordt uitgestoten wordt ook wel omgerekend in CO2 equivalenten en doordat methaan een veel sterker broeikasgas is dan CO2 wordt dan gesproken over een grote beperking van de CO2 uitstoot als gevolg van mestvergisting terwijl het eigenlijk om beperking van methaanuitstoot gaat.)
- het gas dat opgewekt wordt met de biogasinstallaties komt na opwerking in het aardgasnet terecht. Dit gas hoeft dan niet uit de Groningse bodem, of uit Blije of Ternaard te worden gewonnen en niet te worden geïmporteerd. Anderzijds ligt het wel voor de hand dat uiteindelijk de volledige voorraad (fossiel) aardgas waarvan het haalbaar en verantwoord is om dit te winnen, volledig verstookt zal worden, dus op lange termijn wordt er niet door voorkomen dat de fossiele brandstoffen worden gebruikt.
- er ontstaat enige werkgelegenheid.

Naar het oordeel van Doarpsbelang Marrum-Westernijtsjerk, Stichitng Duurzaam Marrum en het actiecomité No Shit! wegen deze voordelen bij lange na niet op tegen de nadelen.